Varianten van samenwerking (werkvorm)

Situering en doel

Er bestaan veel varianten van samenwerking. We nemen het woord samenwerking gemakkelijk in de mond, maar we begrijpen er niet steeds hetzelfde onder. Dit leidt tot misverstanden.

Hieronder schetsen we enkele typische varianten van samenwerking, met elk hun eigen scope of finaliteit.

Om deze varianten met jouw samenwerkingspartners te bespreken, vind je hier een originele werkvorm. Deze werkvorm vraagt een ruimte zonder stoelen en tafels.

Werkvorm

Je legt in de ruimte enkele flappen op de grond waarop in grote letters telkens één specifieke samenwerkingsvariant geschreven staat (zie verder). Je vraagt de deelnemers om op die plaats in de ruimte te gaan staan die overeenkomt met hun idee (verwachting) over dit samenwerkingsverband. Concreet: als men het helemaal eens is met één variant, dan gaat met bij deze flap staan. Twijfelt men tussen twee varianten dan kan men in het midden tussen deze flappen staan. Weet men het niet dan kan men aan de zijkant van de ruimte gaan staan.

Als ieder min of meer zijn plaats heeft ingenomen, nodigt de begeleider uit om rond te kijken en het globale beeld te overzien. De begeleider kan dit ook benoemen: ik zie veel mensen bij deze flap … of ik zie evenwichtige spreiding … of ik zie veel onbeslisten …

Nadien volgt er een rondgang met bevraging. De gespreksleider loopt rond en vraagt op elke positie aan de deelnemers: waarom sta jij op deze plaats? Wat heeft de doorslag gegeven dat je hier staat? De anderen luisteren naar de argumenten en beweegredenen.

Het is niet per se nodig om ieder individueel aan het woord te laten. Je kan als gespreksleider beginnen bij wat meest opvalt: bijvoorbeeld veel mensen bij één flap. Als je aan een tweetal van hen gevraagd hebt om hun keuze toe te lichten, kun je afronden door te vragen: heeft iemand anders van dit groepje nog een ander motief dat nog niet genoemd werd? Vervolgens kun je verder gaan langs de andere posities. Geef zeker ook het woord aan mensen die alleen staan en afwijkend denken. En luister ook naar de onbeslisten.

Eventueel kun je na het beluisteren van de motieven een nieuwe kans geven: misschien zijn er argumenten genoemd waardoor sommigen toch nog van plaats willen wisselen?

Natuurlijk moet je eerst de termen en begrippen die op de flappen staan toelichten. Het is ook belangrijk dat je afweegt welke flappen je tegelijk op de grond legt: ze moeten uitdagen om een positie in te nemen … dus moeten ze wel een onderling verband hebben. Je mag hierin natuurlijk zelf kiezen, maar hieronder vind je enkele combinaties die wij vaker gebruiken en die goed werken.

Basisonderscheid: Beleidsnetwerk – Organisatienetwerk

  • Beleidsnetwerk: het samenwerkingsverband wil beleid ontwikkelen of wil het beleid beïnvloeden
  • Organisatienetwerk: organisaties werken samen om dienstverlening of producten op het terrein te realiseren

4 mogelijke finaliteiten van organisatie-netwerken:

  • Overleg en informatie-uitwisseling
  • Lerende netwerken (leren van elkaar)
  • Middelen-netwerken: delen van schaarse of unieke middelen (bv. infrastructuur, geld, …)
  • Actie-netwerken: om een gezamenlijk project of taak uit te voeren op het terrein

Specifieke varianten van actie-netwerken:

  • Issue-samenwerking: startpunt is een thema of probleemstelling; bij aanvang er is nog geen doel of actieplan, dit moet gaandeweg groeien door het overleg met de partners
  • Project-samenwerking: één partij heeft een duidelijk project met doelen en acties; zij vragen de andere partijen om mee te werken aan hun project
  • Keten-samenwerking: partijen stemmen hun werking op elkaar af, zodat er voor de cliënt een doorlopende weg ontstaat zonder hindernissen

Meer info

  • Beleidsnetwerken – organisatienetwerken:  Annick Willem (2013). Organisatie-netwerken (Hs. 16) – In: Desmidt, S. &  Heene, A. (2013). Strategisch management. Een handboek voor de publieke sector. Lannoo campus
  • 4 finaliteiten: Agranoff, R. (2007). Managing within networks. Georgetown University Press
  • Ketensamenwerking: Van der Aa, A. & Konijn, T. (2004). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Utrecht: Lemma