Samenhang met lager onderwijs
Een van de beweegredenen voor het opmaken van de interdisciplinaire leerplannen NR(T) is het faciliteren van een minder bruuske overgang vanuit het lager onderwijs naar het secundair onderwijs. Dit veronderstelt evenwel dat leerkrachten binnen NR(T) inspelen op de inhoudelijke beginsituatie van de instromende leerlingen uit het lager onderwijs en kennis hebben van de gehanteerde werkvormen in het lager onderwijs.
Deze inhoudelijk beginsituatie wordt aangegeven door de eindtermen voor het basisonderwijs en wordt verder geconcretiseerd, ook met suggesties van aanpak, door de leerplandoelen in de leerplannen van de verschillende onderwijsverstrekkers. Voor Katholiek Onderwijs Vlaanderen gaat dit om het leerplan 'Zin in Leren! Zin in Leven!' (ZiLL), en dan vooral de ontwikkelvelden 'Oriëntatie op de wereld' (OW) en 'Ontwikkeling van initiatief en verantwoordelijkheid' (IV), thema 'Onderziekscompetenties' (OC), hierin. Deze twee ontwikkelvelden omvatten de belangrijkste leerdoelen die aansluiten bij de conceptuele alsook procedurele doelen van de leerplannen NR(T) .
Hoe de leerdoelen en eindtermen van deze beide leerplannen (NRT en ZiLL) gerelateerd zijn aan elkaar, wordt getoond in volgende spreadsheets.
De relatie tussen de leerdoelen uit het lager onderwijs (ZILL, ontwikkelvelden OW en IV-OC) en deze van het secundair onderwijs voor NRT blijkt niet eenduidig. Heel wat doelen uit de leerplannen NRT zijn niet in verband te brengen met wat de leerlingen leren in het lager onderwijs. Een blik op de leermethodes voor het lager onderwijs die relevant zijn voor de vakdisciplines natuurwetenschappen, aardrijkskunde en techniek brengt hierbij geen verheldering. Er zijn immers grote verschillen tussen deze leermethodes, en vaak brengen ze meer aan bod dan wat de leerdoelen en eindtermen vragen. Heel wat scholen kiezen daarenboven voor eigen cursusmateriaal.
Ook qua onderwijsorganisatie kunnen er grote verschillen zijn. Zo biedt niet elke lagere school de vakdisciplines natuurwetenschappen, aardrijkskunde en techniek geïntegreerd aan; geregeld wordt techniek als een apart vak gegeven. Ook wordt heel vaak het vak 'wereldoriëntatie' ingericht, waarbij niet alleen eindtermen uit het leergebied 'Wetenschappen en techniek' aan bod komen (al dan niet met technische component), maar ook eindtermen uit het leergebied 'Mens en maatschappij'. Dit gaat om eindtermen die te linken zijn aan de vakdisciplines geschiedenis en economie; dit zijn twee vakgebieden die in de eerste graad van het secundair onderwijs niet aan de vakdisciplines natuurwetenschappen, aardrijkskunde en techniek (of dus NRT) worden gelinkt.
De concrete onderwijsaanpak van het vak 'wereldoriëntatie', of een gelijkaardig vak waarbij de vakdisciplines natuurwetenschappen, aardrijkskunde en techniek samen aan bod komen in het lager onderwijs, vertoont wel meer gelijkenissen met de aanpak van NR(T) in het secundair onderwijs. Hoewel het leerplan ZiLL veel didactische vrijheid geeft aan leerkrachten, wordt vaak gekozen voor een multi- en interdisciplinaire projectmatige aanpak, waarbij actualiteit een belangrijke rol in speelt. Projectmatig werken en het belang van actualiteit blijkt ook bij NR(T) belangrijk (zie 'Didatische insteken').
Een meer concrete blik op deze leermethodes voor wereldoriëntatie en gesprekken met leerkrachten uit lagere scholen over de leerinhouden en vaardigheden die aan bod komen in NR(T) en de kennis hierover vanuit lager onderwijs, geeft volgende conclusies:
- Procedurele doelen: Op het vlak van onderzoeksvaardigheden is er veel variatie tussen lagere scholen. Sommige scholen werken bijvoorbeeld met een onderzoeksboekje, terwijl bij andere scholen het onderzoekend leren zich beperkt tot het impliciet aan bod laten komen van een of enkele stappen van de onderzoeksmethode (bv. het stellen van onderzoeksvragen, het verwoorden van een hypothese, e.d.). Wat betreft het raadplegen van bronnen hebben leerlingen reeds een aantal vaardigheden verworven: opzoekwerk in de bibliotheek, zoekmachines gebruiken op de computer, e.d. zijn terugkerende activiteiten. Voor de wetenschappelijke disciplines is het correct hanteren van groot- en eenheden eveneens een belangrijke competentie in het lager onderwijs; leerlingen krijgen hieromtrent volgende bagage mee: lengte-, gewichts- en inhoudsmaten (voornamelijk via het vak wiskunde), en heel uitzonderlijk een aantal andere eenheden zoals volt, ampère (in het kader van elektrische stroomkringen) of decibel (in het kader van geluid). Tijdens het exploreren in de natuur gebruiken lagere schoolkinderen slechts een beperkt aantal meettoestellen (bv. thermometer). Algemeen worden zoekkaarten (bv. bodemdiertjes) wel regelmatig gebruikt.
- Conceptuele doelen m.b.t. natuur: Er is doorgaans voorkennis op het vlak van bouw en werking van organismen (dieren en planten). Leerlingen moeten in het lager onderwijs immers de functie van de belangrijke organen van de stelsels kennen. Ze hebben ook reeds een aantal aanpassingen gezien van organismen aan hun leefomgeving en ook de indeling (ordenen) en het determineren van organismen zijn aan bod gekomen. Ook voedselrelaties, een terugkerend thema in de verschillende graden van het secundair onderwijs, zijn reeds behandeld in het lager onderwijs, vanuit de wet van eten en gegeten worden. Voedsel wordt er ook benaderd als bron van energie, samen met andere energiebronnen waaronder fossiele brandstoffen en hernieuwbare energiebronnen. Een inhoudelijke aansluiting tussen lager en secundair onderwijs omtrent natuurwetenschappelijke inhouden wordt ook gevonden voor aggregatietoestanden. Leerlingen zijn bij de start van het secundair onderwijs in principe vertrouwd met de begrippen vast, vloeibaar en gas, en soms met de naam van de eenvoudigste faseovergangen zoals smelten. Andere inhouden komen in het lager onderwijs eerder toevallig aan bod, onder meer door in te spelen op actualiteit (bv. micro-organismen) of uit interesse van de leerlingen (bv. krachten).
- Conceptuele doelen m.b.t. ruimte: Wat betreft de 'spectaluaire aardrijkskunde' blijkt er in het lager onderwijs een heel grote sturing te zijn vanuit actualiteit. Afhankelijk van wat er gebeurd is, in de nabije schoolomgeving of even goed op wereldschaal, zijn orkanen, onweer, vulkanen, aardbevingen, e.d. al dan niet aan bod gekomen, summier of net heel uitgebreid. Ook de huidige klimaatsverandering komt doorgaans gerelateerd aan de actualiteit aan bod (klimaatmarsen, hittegolf, e.d.). De kenmerken van de verschillende landschappelijke lagen zijn deels gezien in het lager onderwijs: weer en klimaat, en hieraan gelinkt ook beknopt vegetatie, komt op wereldschaal aan bod, reliëf en hydrografie wordt meestal enkel binnen Europa besproken, bodem en ondergrond komen maar zeer zelden en/of summier aan bod. Landgebruik beperkt zich tot het herkennen en beknopt beschrijven van verschillende soorten landschappen. Atlasvaardigheden zijn doorgaans wel ingeoefend, en via een oriëntatieloop of andere buitenschoolse activiteit hebben sommige leerlingen ook zich leren oriënteren met behulp van een kaart. Er wordt in het lager onderwijs maar zelden gewerkt met een kompas, en ook determinatie-oefeningen (landschappen, klimaat- en vegetatietypes, gesteenten) komen maar doorgaans niet aan bod.
- Conceptuele doelen m.b.t. techniek: Hier valt vooral op dat - naast de infrastructuur - ook de technische skills van leerkrachten in lagere scholen een grote variatie vertonen. Dit resulteert in heel wat scholen tot een minimale invulling van de technische component. Vaak voorkomende kenniselementen zijn overbrengingen (tandwielen, de fiets), basiselektriciteit (zaklamp, eenvoudige elektrische kringloop) en constructies (bouwen van bruggen, papieren vliegtuigjes). Opmerkelijk is dat ‘ontwerpen’ minder vaak of minimalistisch aan bod komt en dat sommige scholen eerder kiezen voor voorgeprogrammeerde maakopdrachten (bouwpakketten). Omwille van de vaak gebrekkige eigen technische infrastructuur maken scholen vaak gebruik van het aanbod buiten hun eigen school, zoals Legolab, Fablab, bezoek technische school, Beroepenhuis, Industriemuseum, e.d.